Nationale parken en olifanten…
Thailand is al sinds jaar en dag een geliefde vakantiebestemming. Per jaar overspoelen maar liefst 27 miljoen toeristen het land. Goed voor een omzet van meer dan 24 miljard euro! Thailand heeft dan ook zowat alles te bieden: paradijselijke eilanden, bergdorpjes met etnische minderheden, een pracht aan fauna en flora, culturele erfgoedsites, meditatiecentra en -niet onbelangrijk- een onovertroffen culinaire keuken. Het economisch belang van het toerisme is dan ook gigantisch. Dit besef heeft ertoe bijgedragen dat Thailand sinds 1961 is gestart met een politiek van natuurbescherming. Het land telt maar liefst 122 nationale parken. Bijna vijftien procent van het landareaal van Thailand is beschermd gebied. Het land is daarmee op wereldniveau een absolute koploper.
Thailand bereizen zonder niet één nationaal park aan te doen, is dan ook haast ondenkbaar. Als fietser hebben deze natuurreservaten nog een extra troef. Heel vaak lopen er kleine wegen doorheen en vormen ze dus een ideaal alternatief voor de drukke verkeerswegen. Eén nadeel, de parken liggen veelal in een heel bergachtige omgeving. Ik moet zowaar alle zeilen bijzetten om mijn zwaar beladen stalen ros de hoogte in te stuwen. De hellingspercentages in het ‘Doi Khun Tan’ National Park’ schommelen vaak rond de 12 à 14 %. Meer dan me lief is, moet ik noodgedwongen afstappen. Het getrek en gesleur om de fiets en bagage naar hogere oorden te duwen, is moordend. Uit angst om de elektrische motor te verbranden, schakel ik hem slechts sporadisch aan. Maar zelfs dan, blijft het een ongelijke strijd. Over een traject van 5 kilometer doe ik moeiteloos anderhalf tot twee uur. Gekkenwerk! Maar zoals zo vaak, wanneer de situatie uitzichtloos is (geen water, geen eten, geen deftige plek om de tent neer te poten), is de redding nabij. Tegen valavond bereik ik totaal uitgeput het basiskamp van de parkwachters. Ik kan er probleemloos mijn tent opzetten. In hun bescheiden kantine kan ik er zelfs koffie en instant noedels aankopen. Zelden smaakte een bescheiden maaltijd zo verrukkelijk…
Thailand heeft iets met olifanten. Men schat dat er in de nationale parken zo’n 1500 in het wild rondlopen. Olifanten zijn van oudsher vereerd om hun uitzonderlijke kracht. In tijden van oorlog werden ze zelfs ingezet in de strijd. In vele tempels zijn ze dan ook in verschillende vormen zichtbaar aanwezig. Het toerisme heeft ertoe bijgedragen dat er heuse olifantenparken zijn ontstaan. Op mijn route naar de op twee na grootste stad van het land, Chiang Mai, valt mijn oog op het ‘Tai Elephant Conservation Center’. Ik laat me een namiddag lang onderdompelen in het pretpark dat duidelijk op maat gemaakt is voor toeristen. De topattracties zijn de olifantenshow, een ritje op de rug van het kolossale beest en het douche-moment. Ik sta op de zijlijn, kijk toe en geniet vooral van de sfeer om me heen. Als toerist kan je zelfs een driedaagse opleiding volgen om de olifant te leren berijden, voederen, wassen, etc. Olifanten staan hier synoniem aan geldgewin. Zo zie ik hoe twee olifanten tijdens hun dagelijkse show penseel en verf krijgen toegestopt. Ze ontpoppen zich tot schilders-kunstenaars. Na afloop worden de meesterwerken verkocht. Ze gaan aan 25 euro het stuk als zoete broodjes de deur uit. Vincent van Gogh, die straatarm stierf en voor geen eurocent zijn meesterwerken aan de straatstenen kwijt raakte, heeft zich ongetwijfeld al meermaals in zijn graf omgedraaid …