Je kunt geen dorp voorbij fietsen of je vindt er wel één: winkeltjes die meestal niet meer verkopen dan de eerste levensbehoeften. Vaak liggen ze pal naast de weg en zijn ze geïntegreerd in de schamele woning. In oppervlakte nemen ze hooguit enkele vierkante meters in beslag. Door het vrij droge klimaat en de stoffige wegen liggen de uitgestalde producten vaak onder een dikke laag stof. Die krijg je er gratis bovenop in Laos, samen met de glimlach van de winkeleigenaar. Doorgaans wordt die gerund door de vrouw des huizes. Vaak komt hier de praktische overweging om de hoek loeren. Het runnen van een winkeltje kan perfect gecombineerd worden met de zorg voor kinderen. Twee vliegen in één klap dus.
De meest primitieve manier van handel komt hier tot stand. De winkeleigenaars doen hun inkopen vaak in de grotere supermarkten in de grote steden om die vervolgens met kleine winst aan de man te brengen. Ze hebben iets weg van onze nachtwinkels, met dat verschil dat ze hier een reden van bestaan hebben. Onze nachtwinkels overleven dankzij de gratie van luie en/of vergeetachtige burgers. De Aziatische dorpswinkels overleven hier omdat zij een belangrijke commerciële rol vervullen voor bewoners die niet de middelen hebben om zich te verplaatsen naar een grootstad. Als fietser zijn deze kruidenierswinkeltjes alvast een zegen. Je kan zorgeloos zonder proviand vertrekken, want overal vind je wel iets om op krachten te komen. En bijkomend voordeel, de lokale economie vaart er wel bij.