Ik lig in een kamer vol tapijten. Een buiten proportie grote bijzettafel is het enige meubilair dat de kamer vult. Door het raam priemen de eerste zonnestralen. Het moet zowat zes uur in de ochtend zijn. ‘How do you feel?’ In de deuropening staat de corpulente jongeman van gisteren. ‘Het gaat’, zeg ik, ‘beter, veel beter dan gisteren’. Een uur later zit ik aan de ontbijttafel. Ik voel me terug op krachten komen, al besef ik dat fietsen voor vandaag geen optie is. Het koppel blijkt op doorreis te zijn, onderweg naar huis. Ze hebben overnacht bij een tante en willen vandaag verder reizen. Ik kan er blijven als ik wil, maar het vooruitzicht de dag door te brengen met een dame die mijn grootmoeder kan zijn en die geen woord Engels spreekt, lijkt me niet zo opwindend. Uiteindelijk word ik naar één van de weinige hotels gebracht dat het stadje rijk is. De rest van de dag breng ik al slapend door.