Luang Prabang in de ban van ‘Pha Bang’.
Er heerst reeds een drukte van jewelste wanneer ik rond 6u ’s morgens het centrum van Luang Prabang tegemoet stap. De hoofdstraat is aan weerzijden geflankeerd door een eindeloze sliert van grote golfwagentjes. Gedrappeerde stoffen en wapperende vlaggen geven de karretjes een feestelijke tintje. Sommige van de mini-busjes kunnen probleemloos een dozijn passagiers vervoeren.
Aan de ingang van het nationaal museum lopen mensen in zondagspak af en aan. Velen van hen omklemmen gouden bekers met daarin een bloemstukje. De oranjekleurige bloemen tonen verdacht veel gelijkenissen met de opvallende gewaden van de monniken. Rechttegenover het museum staat een welig versierde praalwagen. In het midden ervan prijkt een kleine gouden kappel. In de verte hoor ik tromgeroffel en schuifelende, zenuwachtige voeten. Achter hen dragen een handvol mannen in witte pakken ‘Pha Bang’, het gouden Boeddhabeeldje waaraan de stad zijn naam te danken heeft. Twee dagen lang is Lung Prabang in de ban van ‘Pha Bang’, het symbool van de stad. Volgens de geschiedenis zou het beeldje een geschenk zijn van het Cambodjaanse hof. In 1359 kreeg de Laotiaanse koning Fa Ngum het via zijn vrouw, een dochter van de koning van Angkor. De schenking was voor de Laotiaanse vorst de directe aanleiding om de koninklijke stad om te dopen tot Luang Prabang (Grote Pha Bang). Nu ja, groot is relatief. Het Boeddhabeeldje is nauwelijk 83 cm en weegt 54 kilo. Het zou gemaakt zijn uit een legering van zilver, goud en brons. Het origineel ligt evenwel veilig bewaard in een bankkluis. Ik zie hoe kraaknette, witte handschoenen het beeldje optillen op een haast moederlijke wijze. Elk deeltje ervan wordt behoedzaam vastgepakt alsof het op elk moment in duizend stukken kan breken. Het gewichtig gebeuren werkt haast op mijn lachspieren.
Klokslag acht uur dertig wordt de processie op gang getrokken. De stoet praalwagens is haast eindeloos. Sommige torsen een live orkest mee. De muzikanten bespelen oeroude instrumenten. Het samenspel klinkt evenwel vaak kakafonisch. Langs de kant van de weg staan mensen in dikke drommen opeengepakt. Ze zwaaien met minuscule vlaggetjes. Van zodra de wagen van ‘Pha Bang’ in zicht komt, zweven tientallen I Phones en I Pads boven de hoofden heen. Eenieder wil het kleinood digitaliseren. Hier en daar zie ik groepjes monniken. Vanonder hun safraankleurige gewaden halen ze gsm’s en I Phones tevoorschijn. Vingervlug digitaliseren ze de voorbij trekkende stoet. Enkele tellen later verdwijnt hun mobietje tussen hun in gebedsvorm gevouwen handen. Het tafereel is aandoenlijk om te zien en fotografisch uniek. Het uitgestippelde parcours werd vooraf grondig gescreend. De laag hangende elektriciteitskabels worden door een dozijn jonge mannen vakkundig dmv geïmproviseerde stokken enkele tientallen centimeters hoger getild. Niks wordt hier aan het toeval overgelaten. Het traject is niet bepaald op maat gemaakt voor zondags-wandelaars, want men houdt er een stevig tempo op na. Zeulend met fototoestel en filmcamera kan ik nauwelijk de gemotoriseerde stoet bijbenen.
Uiteindelijk houdt de stoet halt op de plaats waar alles begon, het nationaal museum. De praalwagen met het beeldje ‘Pha Bang’ is het afgesloten terrein opgereden. Met enige moeite zie ik hoe het Boeddhabeeldje met de grootste omzichtigheid eruit wordt getild en wordt binnengedragen in de pas gerenoveerde Wat Thatnoy tempel. Aan de ingang is het ondertussen een drummen van jewelste. Alleen locals met offerbekers worden met mondjesmaat binnengelaten. Ik probeer me er tevergeefs doorheen te wringen. Een overijverige agent trekt me (tot driemaal toe) aan mijn rugzak uit de menigte. Met mijn fjällräven broek, Ortieb rugzak en lengte van 1,70 meter ben ik net iets te opvallend tussen de kleine Laotianen. Uiteindelijk slaag ik eralsnog in om binnen te glippen. De taktiek is niet bepaald erg ‘kuis’ te noemen, maar daar maal ik niet om. Ik hou mijn rugzak vastgeklemd en gehurkt waggel ik als een vreemde eend tussen de rokken van de Laotiaanse vrouwen naar binnen. Het museum is gelegen in een ruim park waar een grotesk beeld mijn aandacht trekt. Het blijkt de beeltenis te zijn van de laatste Laotiaanse koning. Ik zie hoe voornamelijk vrouwen er hun offers neerleggen, kaarsen aansteken en zich heel even in gebed afzonderen. Een zelfde ritueel voltrekt zich binnenin de tempel waar ‘Pha Bang’ ondertussen zijn vaste plek heeft gekregen. De roodkleurige muren van de tempel zijn bombastisch overladen met goudgekleurde ornamenten. Aan de ingang zitten een rij monniken in kleermakkerszit. Vrouwen en mannen schuiven op kousevoeten voorbij. Knielen haast op een sacrale wijze en stoppen de monniken geld toe. Het gebeuren heeft iets feodaals en onderdanigs. Het geld wordt netjes opgeborgen in een grote bruine omslag. Het ziet ernaar uit dat de monniken een zorgeloze Kerst tegemoet gaan…
hier een serieuze kerststorm , prettig eindejaar
Machtig!