Er zijn landen die tot de verbeelding spreken. Landen die om één of andere reden een magie uitstralen, die we moeilijk in woorden kunnen vatten. Landen die zich moeiteloos een plaats hebben veroverd in de bucketlist van droomreisbestemmingen. Oezbekistan is zo’n land. Sinds ik lijd aan dromomanie, het overheersend verlangen om te zwerven, staat Oezbekistan al jaren op mijn bucketlist. Alleen al het feit dat de oude Zijderoute er als een slang doorheen slingert, maakt het land des te interessanter. Als je daarbij weet dat heel wat sporen uit die mysterieuze periode nog tastbaar aanwezig zijn, dan is de drang om het land te bereizen groter dan ooit. De komende weken heb ik me dan ook voorgenomen om uit de Suntrip modus te stappen en het land ten voeten uit te verkennen. De vakantie kan beginnen!
De grens met Kazakhstan voorbijgestoken, wordt me meteen duidelijk dat Oezbekistan niet zomaar zijn mysterieus verleden te grabbelen wilt gooien. Wie het land wenst te ontdekken, moet er iets voor over hebben, zeker als je dat per fiets wilt doen. Niet alleen moet je maar liefst 300 km doorheen een woenstijnachtig niemandsland fietsen, maar daarenboven moet je een Olympische discipline onder de knie hebben: slalommen. Onwaarschijnlijk en nog nooit gezien. Het asfalt is verpulverd waardoor het wegdek grote gaten vertoond. Ik maak nauwelijks tempo, want om de zoveel meter moet ik hard op de remmen staan. Ik stuiter als een knikker van put naar put. Als ik hier geen lekke band rijd, dan weet ik het niet meer. Tot overmaat van ramp is het snoei, snoeiheet. De temperatuur loopt op tot 46 graden. De zweetdruppels gutsen uit al mijn poriën en vermengen zich met het opwaaiende stof van de voorbij denderende vrachtwagens en auto’s. Mijn watervoorraad slinkt als sneeuw voor de zon. Ik voel m’n krachten met het uur wegzakken en een pijnlijke hoofdpijn neemt meer en meer de overhand. Ik word duizelig, zwalp als een doorzopen dronkaard van links naar rechts. Mijn voeten zoeken vaste grond. Enkele ogenblikken later kots ik de longen uit mijn lijf. Ik bibber onder een loodzware, brandende zon. Een plek om te schuilen is er niet. Het idee mijn tent als een soort noodtent op te slaan, doet me nog meer duizelen. Ik besef dat ik in een wel zeer benarde situatie zit. Het eerstvolgende dorpje is nog minstens 130 kilometer verwijderd. Ik probeer mijn hoofd koel te houden, mijn kalmte te bewaren. Net op het ogenblik dat ik voor een zoveelste keer moet braken, hoor ik dichtslaande portieren. Doorheen mijn waterachtige pupillen zie ik een corpulente man en het silhouet van een vrouw. ‘Are you okay?’ Het zijn de eerste welkomstwoorden in Oezbekistan. ‘No, not really…’. ‘You need a docter’, hoor ik de vrouw bezorgd spreken. ‘Maybe’, zucht ik. En dan gaat het snel. Voor ik het goed en wel besef, vinden mijn fiets en trailer een plaats in de truck achteraan en wiebel ik op de passagierszetel voorin. Wanneer we tot stilstand komen, is elk besef van tijd en ruimte me vreemd. Ik voel me dood, doodziek. Het koppel is er niet gerust in en wil me naar het ziekenhuis brengen. Ik aarzel, te meer omdat ik totaal niet weet waar ik me ook maar ergens bevind. Uiteindelijk wordt er een dokter opgebeld. Ik ben slaapdronken als de vrouwelijke arts mij wat vragen stelt. Mijn bloeddruk blijkt alarmerend laag te zijn. Ik krijg medicijnen toegestopt. Ik val in slaap, diep in slaap.