diepe sporen…
We zijn op weg om één van de mooiste routes doorheen de Kaukasus te exploreren. We? Ja, je leest het goed… Daags voor mijn vertrek uit de hoofdstad krijg ik van Pavel de vraag of hij me vergezellen mag. Deze jonge dertiger uit Oekraïne verblijft, na een zwaar ongeval van zijn fietskompaan Danill, al meer dan een maand in Tbilisi, hoofdstad van Georgië. Samen huren ze een appartement en revalideert Daniil van de opgelopen grote open beenwonde. Precies omwille van hun immobiliteit en hun drang om nieuwe mensen te ontmoeten, stellen ze hun appartement open voor couchsurfers (reizigers onderweg en op zoek naar een bed voor de nacht). Ik was de voorbije dagen één van hun gasten. Omdat Daniil vermoedelijk nog een drietal weken niet kan fietsen, voelde Pavel er wel iets voor om een tijdje mee te fietsen. En zo geschiedde…
Met z’n tweeën fietsen en reizen is altijd een beetje een evenwichtsoefening, zeker als je elkander nauwelijks kent. Anderzijds zijn er altijd aanwijzingen en raakvlakken die je tot vertrouwen stemmen. Zo heeft Pavel al wat korte fietsvakanties achter de rug, is wild kamperen voor hem geen probleem en koestert hij net als ik een voorliefde voor fotografie. Wat mij echter wel angst in boezemt, is zijn fiets. Niet dat ik twijfel aan de kwaliteit ervan, geenszins. Ik vraag me alleen af of ik hem op zijn lichtgewicht-fiets zal kunnen bijbenen. Fietstassen vooraan heeft hij niet en zijn bagage weegt nauwelijks twaalf kilo. Met mijn zwaar beladen tandem lijk ik wel op een logge olifant. Hopelijk ontpopt Pavel zich niet tot een haas…
Mijn vrees wordt meteen bekrachtigd wanneer we de hoofdstad uitfietsen. Als een pluimgewicht laveert hij door het drukke stadscentrum. Gelukkig mindert hij vaart eenmaal we Tiblisi hebben verlaten. Een goeie 30 km verder fietsen we doorheen een wijk met honderden identieke rood-witte huisjes. Het is één van de zovele vluchtelingenkampen in de omgeving. In augustus 2008 brak er een oorlog uit tussen Georgië en Zuid-Ossetië (gesteund door Rusland). Directe aanleiding waren kleinere gevechten tussen troepen uit Zuid-Ossetië en Georgië. Het conflict escaleerde en uiteindelijk werden de Georgische inwoners gedwongen het gebied te verlaten. Zes jaar later is het gebied nog steeds onafhankelijk en zwaait Rusland er de plak. De onafhankelijkheid wordt internationaal -op Rusland, Nicaragua en Venezuela na- door niemand erkend. In het vluchtelingenkamp geraak ik aan de praat met een drietal mannen. Of beter gezegd, fungeert Pavel als mijn tolk. Eén van de mannen was burgemeester van een dorp. Hij vertelt over hoe de oorlog uitbrak, hoe hij net als zijn medebewoners op de vlucht sloeg voor het geweld en hoe hij uiteindelijk hier terechtkwam. Op mijn vraag of hij nog steeds burgemeester is, schudt hij stilzwijgend zijn hoofd. ‘Dit is geen dorp, dit is een vluchtelingenkamp…’ De vele stiltes tijdens het gesprek belichamen op een haast akelige manier de heimwee naar zijn geboorteplaats.
’s Avonds zitten Pavel en ik rond een zelf gemaakt kampvuur te mijmeren over de voorbije dag. “Vreemd, maar wat zes jaar geleden in Zuid-Ossetië gebeurde, herhaalt zich nu in Oekraïne, mijn geboorteland…” Pavel vertelt over hoe hij het conflict zag uitdijen van Kiev naar de Krim en het oosten van het land. “Mijn reis was al eerder gepland, maar door de oorlog ben ik in feite niet echt meer een reiziger. Thuis ligt er een oproepingsbevel op mij te wachten. Keer ik terug dan moet ik het leger dienen. Maar voor wie en wat? Ik had nooit gedacht een vluchteling te zijn…” In het lichtschijnsel van de opflakkerende vlammen ziet hij er nog jonger uit. Zijn ogen worden heel even vochtig. Hij veert recht en terwijl hij nog een laatste blik in de vlammenzee werpt, zegt hij: ‘Misschien kunnen we maar beter gaan slapen…” Enkele tellen later hoor ik de ritssluiting van zijn tent. Ik volg zijn voorbeeld en besef eens te meer dat oorlogen ook ver buiten het slagveld diepe sporen nalaten…