Reizen stemt tot nadenken…
Het uitfietsen van de hoofdstad is niet meteen een pretje te noemen. De enige hoofdweg die leidt naar het kustplaatsje Sur lijkt wel op een autosnelweg. Snelle terreinwagens en peperdure auto’s zoeven naast me voorbij. Ondanks de ruime pechstrook voel ik me allesbehalve op mijn gemak. Temeer omdat Omani’s niet meteen een goeie reputatie hebben inzake verkeersveiligheid. Naar schatting sterven er elke dag gemiddeld drie doden in het verkeer. De grote boosdoener is vooral overdreven snelheid. De overheid heeft de voorbije jaren het probleem proberen aan te pakken door massaal flitspalen te plaatsen en de snelheidscontroles drastisch op te drijven. Het blijkt een maat voor niets te zijn. Volgens Ajit, de Indische dokter waar ik de voorbije dagen logeerde, zal het effect pas doeltreffend zijn als de boetes fors worden opgedreven. Nu kost een overtreding nauwelijks 10 real, of omgerekend €20. Een habbekrats voor de vrij welstellende Omani’s.
Mijn gps toont me af en toe ook alternatieve wegen aan en zo kan ik soms toch ontsnappen aan die helse drukte. Ik volg de kustlijn die me niet alleen door kleine dorpjes leid, maar evenzo tot dicht bij de zee. Het valt me op dat de helderblauwe baaien met hagelwitte stranden er honds verlaten bij liggen. Economische ontplooiing onder de vorm van terrasjes en hotels is er uiterst schaars. Toegegeven, de stranden bezaait met keien kunnen niet wedijveren met onze Belgische zandstranden, maar anderzijds hebben ze wel de zon en dit het jaar rond. Wij Belgen associëren de kust met zon, strand, ijsjes en bikini’s. Omani’s hebben mede door hun godsdienst een andere affiniteit met de kust. Misschien maar best ook, want de kans dat de Omaanse kusten binnen enkele jaren een tweede Blankenberge worden is dan ook nihil.
Oman staat bekend om een land van forten en paleizen, maar heeft ook inzake natuur een paar toeristische troeven. Zo vormen de wadi’s (oasen van groen) steevast voor een aangename afwisseling in het reisprogramma. Ik stuur mijn fiets dan ook in de richting van Wadi Shab, een slordige 60 km verwijderd van mijn volgende stopplaats Sur. Mijn getreuzel in de idyllische kustdorpjes zorgt ervoor dat ik pas rond zeven uur ’s avonds aankom. De wadi ligt nog een goeie vier kilometer verderop en kan enkel deels per boot en al zwemmend bereikt worden. Ik besluit dan ook om de nacht aan de ingang door te brengen. Wanneer ik aanstalten maak om mijn slaapmatje uit te rollen in de buurt van het publiek toilet, krijg ik spontaan onderdak aangeboden door Fasel. De jongeman afkomstig uit Bangladesh werkt er als verantwoordelijke opzichter voor het sanitaire blok. Zijn werkdag telt twaalf uren, weekdag, zondag. ’s Avonds eten we samen in zijn bescheiden woning, een kamer groot. Uit zijn verhalen kan ik afleiden hoezeer hij zijn familie, vrouw en twee kinderen mist. Toch klaagt hij niet. “Hier heb ik tenminste werk. In Bangladesh leven we onder de armoedegrens. Met het opgestuurde geld kan ik mijn gezin een waardig leven geven…” Zijn leven is het verhaal van zovele gastarbeiders die hier werkzaam zijn. Allemaal hebben ze de armoede uit hun land ontvlucht en leven ver weg van wat hen zo dierbaar is. Voor het slapen gaan hoor ik hem bidden. Ongetwijfeld gaan ze gedachten uit naar vrouw en kinderen. Mensen die hij liefheeft, maar nauwelijks zal zien opgroeien. Het moet voor hem ongetwijfeld moeilijk te vatten zijn dat ik vrijwillig voor vijftien maand mijn vrouw en familie achterlaat. Ik dommel in met de gedachte dat het huis voor één nacht bewoond wordt door twee totaal verschillende levens. Een leven zonder keuze en één met een teveel aan keuzes…