heden en verleden…
Oman wordt wel eens smalend de zandbak van het Midden-Oosten genoemd. De eindeloze, gouden zandduinen oefenen sinds eeuwen een aantrekkingskracht uit op de mens. Handelskaravanen trotseerden destijds woestijnstormen en de bloedhete zon om hun koopwaar aan de man te brengen. Tegenwoordig is een verblijf in ‘the desert’ een stuk minder heroïsch. De viervoetige lastdieren zijn ingeruild door 4 x 4 voertuigen die zich walsend een weg banen door het mulle zand. De sfeervolle olielampjes hebben plaats gemaakt voor ongezellige TL-verlichting die wordt aangedreven door ronkende generators. En de vertelavonden rond knetterend kampvuur worden anno 2014 weg gestreamd door parabolische schotelantennes. Neen, de woestijn is niet meer wat ze is geweest. Toch blijft dit uniek duinenlandschap een zekere magie uitstralen, ook voor fietsers. Tegen beter weten in spoor ik mijn stalen ros richting Wahiba Sands, een woestijnlandschap met 200 meter hoge duinen en een oppervlakte van 16.000 vierkante kilometer. Al vrij snel zie ik de waanzin in van mijn onderneming. Mijn zwaarlijvige fiets zinkt weg als een hopeloze drenkeling. Van het Nederlands fietsend duo Blanche en Douwe heb ik een telefoonnummer gekregen van een zekere mijnheer Obeid. Deze Omani runt een bescheiden volpension tentenkamp uit. Een uur later scheuren we met zijn Toyota Landcruiser doorheen de duinen. Mijn fiets wiebelt wat onwennig op zijn grote laadbak…
Obeid is een zandmannetje. Hij is geboren en getogen in de woestijn, net als zijn vrouw. Toch zijn het geen echte nomadische Bedoeïenen meer. Ze leven met hun zes kinderen in de stad Mintrib. Genesteld in knusse zetels op een vloertapijt geurend naar mierzoete thee en kleverige dadels hoor ik hoe hij het nomadenleven met pijn in het hart heeft moeten opgeven. “Mijn hart ligt hier, in de woestijn, maar mijn vrouw en kinderen voelen zich hier niet langer thuis. De stad biedt alle faciliteiten waar kinderen van dromen.” Hij geeft toe dat het leven in de woestijn drastisch is veranderd, zeker met de droogte van de voorbije jaren. “Vroeger hadden wij de kamelen nodig om te overleven, nu hebben de kamelen ons nodig.” Anderzijds beaamt hij ook dat het toenemend toerisme zijn redding is geweest om de band met de woestijn niet helemaal op te geven. “Mensen willen tegenwoordig diep in de geldbeugel tasten om zich heel eventjes af te zonderen van het hectisch bestaan en daar pikken wij een graantje van mee.”
Tijdens het lange gesprek schenkt Salif stilzwijgend de theekopjes geregeld vol. Hij is de manusje-van-alles en afkomstig uit Bangladesh. Zijn donkere ogen staan in schril contrast met die van Obeid. Intuïtief voel ik aan dat Salif zijn thuisland mist. Vanop afstand vangt hij flarden op, maar in gedachten zit hij ergens anders. Hij kijkt vanop de zijlijn toe naar een leven die niet de zijne is. Hij zal nooit de wereld rondreizen, al zeker niet per fiets. Een hotel uitbaten en goed zijn boterham verdienen al evenmin. We zitten met z’n drieën op één vierkante meter, elk met een andere achtergrond, een ander verleden en andere toekomst. Drie werelden van verschil die heel even in elkaar verstrengeld geraken door het toeval. Ondertussen wenken boven onze hoofden duizenden sterren aan het firmament ons een goeie nachtrust toe. Half één ’s nachts, bedtijd…