Luang Prabang (deel 2)
Zuinig verspreide lantaarnpalen werpen geelachtige lichtbundels op de nog donkere straten van Luang Prabang. Het is half zes in de morgen. Het keerpunt waarop de nacht de dag raakt. Naarmate ik het centrum nader, merk ik een spervuur aan flitslicht op. Wandelende schimmen in saffraankleurige gewaden krijgen een vaste vorm. Schuifelende voeten op één lange, rechte lijn. Langs de kant van de weg zie ik groepjes mannen en vrouwen. Reikhalzend kijken ze in één en dezelfde richting. Met ingetogen stem wisselen ze schaarse woorden. Naarmate een zee van oranje dichterbij komt, verstommen de geluiden. Mannen, vrouwen en kinderen nemen hun positie in. Vrouwen zitten in kleermakerszit, mannen staan rechtop. Ze omklemmen een fruitschaal of een rieten mand met rijst. Het lijken wel standbeelden. Wanneer de stoet van monniken voorbij schrijdt, buigen ze eerbiedwaardig. De boeddhisten openen als een automatische piloot het deksel van hun bedelnap. Voedseloffers verdwijnen in de holte van hun broodtrommel. Uit dank buigen ze op bedeesde wijze heel even voorover om vervolgen hun weg te hervatten, schoorvoetend.
Het ritueel heeft iets sacraals dat evenwel volledig wordt weg geflitst door de horden toeristen die inmiddels zijn toegestroomd. Als paparazzi gaan ze tekeer. De betekenis van de offergave is volledig ondergeschikt. Het flitslicht is allesoverheersend, net als het camerageklik. Toeristen verdringen zich om toch maar die ene foto te kunnen maken. De fotoshoot van de catwalk is een momentopname. De monniken paraderen ongewild als modellen. Tegen wil en dank zijn het de Hollywood sterren van Luang Prabang. Het geheel laat bij mij een wrang gevoel na. Toegegeven, ik heb natuurlijk makkelijk praten met mijn telelens…
De morgen is inmiddels volledig doorgebroken en de rust teruggekeerd. In de hoofdstraten hangen blauwe banners met witte letters. Deze week is het precies 18 jaar geleden dat de stad een plaats verwierf op de Werelderfgoedlijst van Unesco. Deze eer heeft de historische koningsstad vooral te danken aan haar veelheid aan schitterende tempels. Mijn eerste indruk na de opdringerige kennismaking met mijn soortgenoten is er één van een heel andere soort. Ondanks de massale toeristenstroom die hier dagelijks aanspoelt, is de sfeer er opvallende ongedwongen, bijna slaperig relaxt te noemen. Tuktuk-drivers (de taxi bij uitstek) laten je ongemoeid voorbij slenteren en verkopers van allerlei pluralia komen je niet achterna hollen om hun waren aan te prijzen. Ik heb evenmin het gevoel dat ik in een stad ronddwaal. Eenmaal de hoofdstraten voorbij, kom ik terecht in een labyrint van smalle dorpsstraatjes. Ik laat me leiden door mijn intuïtie of is het eerder beroepsmatig dat ik op deze plek terechtkom? Doorheen de tralies van een raam zie ik een klas vol boeddhisten. Gebogen over schriften en boeken verdiepen ze zich in hun religieuze leider. Het is aandoenlijk om te zien, maar heimwee koester ik evenwel niet. De gedachte dat ik binnen negen maand opnieuw voor de klas moet staan, verdring ik liever zover mogelijk uit mijn gedachten. Een mens zou een leven lang moeten kunnen reizen…
Luang Prabang telt maar liefst 32 tempels. Om geen indigestie op te lopen, maak ik een kleine selectie. De meest opvallende in mijn lijstje is ongetwijfeld ‘Wat Xieng Thong’. De rijk gedecoreerde tempelmuren met mozaïeken en schilderijen spreekt tot de verbeelding. ‘The tree of life’ is vaak een terugkerend thema in vele tempels. Het staat symbool voor het leven. De wortels van de levensboom staan rechtstreeks in verbinding met de onderwereld, terwijl de takken de hemel reiken. Bomen symboliseren ook een beetje het eeuwige leven. De cyclus der seizoenen zit er volledig in vervat: het uitbotten in de lente, de weelderige groei in de zomer, het dragen van vruchten in de vroege herfst en het daarop volgende verval en tot slot de rust tijdens de winter. De cirkel is rond, jaar in jaar uit.
Het mooie aan deze tempelstad is dat de talrijke boeddhisten de levenloze architecturale bouwwerken een levendig karakter geven. Ze zijn de figuranten in een wereld vol symboliek. Om de glorie van weleer op te snuiven, bezoek ik het Koninklijk Paleis. Tegenwoordig doet het dienst als museum en herbergt het een schat aan Boeddhabeelden en religieuze voorwerpen. De pracht en de praal is haast oogverblindend. Het meest in het oog springend is het kostbare Boeddhabeeldje Pha Bang. Het wordt beschouwd als het heiligste beeld van Laos. Per toeval ontdek ik dat er binnen twee dagen speciale festiviteiten plaats vinden die volledig in het teken staan van Pha Bang. Redenen genoeg om mijn bezoek aan Luang Prabang met een paar dagen te verlengen…